'Volgens mij lust jij wel een krentenbol!' zegt de aardige jongen van de broodafdeling. Nou en of, denk ik, maar de olijke bakker kijkt straal langs me heen en wenkt mijn zoon. 'Loop maar even mee.' En wég is mijn peuter. Achter de toonbank hoor ik hem 'Bentekrol! Bentekrol!' joelen, waarna hij zielsgelukkig en met een mond vol weer terug stuitert. Iedereen blij. Of niet? Is het eigenlijk wel oké dat mijn kind blind achter een krentenbol aanrent? Voor hetzelfde geld huppelt hij net zo vrolijk een keer met de verkeerde mee. Met een of andere creep die hem snoepjes belooft, hem een busje in duwt en, hop, zo meeneemt. Ik moet bijna overgeven als ik eraan denk.
De angst is geboren
Ze zeggen weleens dat bij de geboorte van een kind ook de angst wordt geboren. Hoe waanzinnig het ouderschap ook is, dat ándere cliché is inderdaad ook waar: de tijd van onbezorgdheid is voorbij. Het welzijn van je snoezige aanwinst staat voorop, voor altijd, wat in meer of mindere mate bezorgdheid of regelrechte angst met zich meebrengt. Je wilt immers niet dat hem iets overkomt. En dus maak je je als moeder druk als je kind hoest, slecht slaapt, valt of verdriet heeft. En hoe ouder ze worden, hoe meer 'gevaar' daar bijkomt. Zere knietjes op harde straattegels, oversteken op een drukke weg, en de angst dat je kind dus nietsvermoedend achter een volslagen gek aandrentelt – misschien wel de grootste nachtmerrie van velen.
Nu moet hierbij vermeld worden dat zoiets – goddank – niet dagelijks gebeurt. In het overgrote deel van alle kindontvoeringen is een van de ouders de dader, net zoals misbruik vrijwel altijd bínnen de familie plaatsvindt. Niet dat dit nou zo opbeurend klinkt, maar het betekent in ieder geval dat het klassieke beeld van de kinderlokker – de totale vreemde die met lolly's in de struiken ligt en waarvoor wij vroeger altijd werden gewaarschuwd – in de praktijk zelden tot nooit voorkomt. Gemiddeld hooguit een keer per jaar.
Maar goed, stel dat jouw kind nét die ene treft? Onlangs vroeg een vriendin haar driejarige zoon wat hij zou doen als een vreemde meneer hem zou vragen om naar een nest puppy's te komen kijken. Ze ging ervan uit dat haar pientere peuter wel inzag dat dit geen goed plan was, maar hij rende meteen enthousiast naar zijn schoenen en jas, ondertussen roepend: 'Puppy's! Jááá! Waar? Kan ik nu kijken?' Hmm, misschien had haar zoon een lesje niet-met-vreemden-praten nodig?
Lees ook: Ben ik overbezorgd?
Geen zware gesprekken
Toch moet je dat niet doen, zegt orthopedagoog Mariëlle Beckers van Buro Bloei kort maar krachtig. 'Goed, slecht, iemand met kwaad in de zin: een peuter is veel te jong om dit te begrijpen. Je kunt het wel zeggen, maar hij kan er niks mee.' Echt niet? Mijn peuter is niet op z'n mondje gevallen. Omdat hij zo bijdehand babbelt en met serieuze blik meekijkt naar de favoriete filmpjes van zijn oudere broer, ben ik geneigd hem te overschatten, en vaak veel tekst en uitleg te geven.
Beckers: 'Begrijpelijk, en tóch kunnen peuters door een gebrek aan referentiekader en levensgeschiedenis totaal niet plaatsen wat je zegt. Ze kennen nog geen kwaad en staan volkomen onbevangen in de wereld. Dat is mooi, maar maakt ze ook kwetsbaar. Zodra een peuter een puppy of een glimmende bal ziet, neemt de impuls het over. Hij kan zichzelf dan onmogelijk in bedwang houden 'omdat mama ooit heeft gezegd dat hij niet zomaar mag meelopen'.
Leren over goed en kwaad
Bovendien zal hij waarschijnlijk geen 'nee' dúrven zeggen als een volwassene vraagt om mee te gaan, een peuter verwacht geen kwaad.' Door samen te lezen en of filmpjes te kijken kun je je peuter met beleid, op een gepast tempo, leren over goed en kwaad. Beckers: 'Begin met boekjes waarin bijvoorbeeld een sluwe vos zit of een Disneyfilm met duidelijke good én bad guys. Zo wennen ze voorzichtig aan het idee dat niet alles en iedereen alleen maar lief is. Dat is alvast een aanknopingspunt voor het gesprek dat plaatsvindt als je kind een kleuter is.'
Overigens begrijpt Beckers de behoefte van ouders om hun peuter voor van alles te waarschuwen. 'We leven in een maatschappij waarin ouders wat angstiger zijn, maar belast je peuter niet met die angst. Laten we vooral realistisch zijn: de kans dat zoiets gebeurt, is piepklein en over het algemeen ben je waarschijnlijk altijd in de buurt van je peuter. Zie je van een afstandje dat iemand hem benadert, dan ga je er naartoe. Pas als je kind vier of vijf jaar is, en 'alleen' – of onder toezicht van een oudere buurjongen of zus – op straat speelt of in de zandbak zit, kun je afspreken: als iemand die je niet kent jou iets vraagt of iets lekkers aanbiedt, kom dan altijd eerst naar papa of mama toe.'
Lees ook: Waarom het belangrijk is je kind de onderbroekregel te leren
Gil en ren weg
En toch… Hoewel je je peuter waarschijnlijk vrijwel altijd strak in zicht hebt, kan het gebeuren dat zo'n stuiterbal even aan je aandacht ontsnapt. Niet gek dat de paniekmeter in je moederbrein dan direct uitslaat. Een drukke weg, een sloot, enge mannen in busjes; het schiet op zo'n moment allemaal door je hoofd. Ik weet nog goed dat ik mijn peuter eens tweeënhalve minuut kwijt was op het strand, toen ik even in beslag werd genomen door de spuitluier van mijn baby. Hup, uit het zicht was-ie. Rustig blijven, dacht ik, maar na dertig seconden zoeken, brak het zweet me uit. Waar, hoe, wat als… aaarghhh! Totdat hij, zich van geen kwaad bewust, opdook van achter de glijbaan: 'Kijk, een stok!' In zulke situaties altijd je telefoonnummer op z'n arm schrijven, riep een vriendin, desnoods met waterafstotende pleisterspray. Of leg je kind uit dat hij, indien verdwaald, een andere moeder om hulp vraagt – daarmee het risico verkleinend dat hij per ongeluk een 'engerd' aan z'n mouw trekt.
Ook veelgehoord: je kind, hoe jong ook, de No Go Yell Tell-strategie leren voor het geval een 'vreemde' iets van hem wil. Vrij vertaald in: roep heel hard 'Nee', Ren weg, Schreeuw zo hard mogelijk en Vertel het een volwassene in de buurt. De eerste twee adviezen zie ik wel zitten, maar over die laatste heb ik, op deze leeftijd, mijn twijfels. Beckers: 'Logisch. Je wilt toch ook niet dat je kind het bij elke vreemde op een gillen zet? Of dat hij bang wordt om naar buiten te gaan? Voor een peuter is het concept van 'niet met vreemden meegaan' niet concreet genoeg: wie is 'die vreemde'? De moeder van Jantje op de hoek, de achterbuurman, de nieuwe peutergymjuf? Peuters kúnnen gewoonweg nog niks met zulke instructies. Dat komt met de jaren, door levenservaring en omdat jij situaties voor ze kunt benoemen en ondertitelen. Langzaam, op natuurlijke wijze, zullen ze leren dat ze niet zomaar met iedereen mee kunnen.'
Gps-horloge: do or don't?
Alles leuk en aardig, maar daar heb ik nú niks aan: wat doe je tot die tijd? Zo heb je in onze supermarkt een kidscorner met een schermpje. Kan ik mijn peuter daar met een gerust hart achterlaten terwijl ik een rondje boodschappen doe? 'Dat verschilt per kind,' aldus Beckers. 'Blijft jouw kind doorgaans keurig zitten als jij dat vraagt, leg dan uit dat jij hem niet wilt kwijtraken, dus als hij kan blijven zitten, mag hij daar spelen, kan hij dat niet, dan gaat hij mee de winkel in. Maar loopt jouw kind makkelijk weg, dan zou ik het niet doen. Kijk wat voor jou goed voelt.' Toch zit ook hier de angst voor kwaadwillende vreemden voornamelijk in het hoofd van de ouders, zegt Beckers. 'In 99,9 procent van de gevallen is iemand die jouw kind aanspreekt niet iemand met slechte intenties, maar is het vriendelijk bedoeld. Moet je je peuter dan instructies geven om heel hard te krijsen als iemand tegen hem praat? Ik denk van niet. Vertrouw je het niet, zet je kind dan in een kar en neem hem mee.'
Oké, we gaan nog een stapje verder, want how about een gps-horloge? Kun je die met goed fatsoen om de pols van je peuter binden? 'Als jou dat een veilig gevoel geeft, moet je dat zeker doen,' zegt Beckers, 'maar persoonlijk vind ik het een schijnveiligheid, gebaseerd op angst van de ouders. Met een gps om kan een kind nog steeds verdrinken, bijvoorbeeld. Bovendien kan een gps ernaast zitten of gehackt worden. Het klinkt misschien vreselijk belerend, maar houd je kind – zolang het niet zelfstandig is – gewoon zo goed mogelijk in de gaten. Het risico dat je kind – met gps en al – de Hema uitrent, zo een drukke straat op, is reëler dan dat hij een enge vreemde treft. Jonge kinderen zijn niet in staat zelf hun weg terug te vinden: ze stevenen blind af op hun doel. Zodra ze door hebben dat ze 'kwijt zijn', slaat de paniek toe, beginnen ze te huilen en kunnen ze niet meer logisch nadenken. Hou daarom zijn hand vast of laat hem naast je het mandje dragen, zodat je hem niet kwijtraakt tussen de schappen.'
Lees ook: Waarom je je kind nooit moet dwingen om kusjes en knuffels te geven
Hou je angst voor jezelf
Hoe erg je de neiging ook hebt om je kind al op jonge leeftijd te behoeden voor 'kwaadwillende vreemden', het heeft gewoonweg geen zin om allerlei kinderlokprotocollen door te nemen met iemand die geen idee heeft wat zijn eigen achternaam is – of dat-ie er überhaupt een heeft. Met kleuters kun je prima afspreken dat ze altijd eerst naar jou komen als iemand ze benadert, en peuters kun je spelenderwijs, op hun niveau, bijbrengen dat de wereld niet alleen maar een verzameling van leuke, lieve mensen en regenbogen is. Maar overspoel ze niet onnodig met instructies als 'Niet naar puppy's, ballonnen of unicorn-spekbeesten van vreemde mensen kijken.'
Beckers: 'Belast je kind niet met jóúw angst, want het kan zijn ontwikkeling beperken. Kinderen moeten langzaam leren zelfstandig te opereren, dat wordt moeilijk als je ze alleen maar angst meegeeft. Je maakt kinderen zelfstandig door ze te leren wat ze moeten doen als er gevaar dreigt: dat begint met ze te leren hun eigen grenzen aan te geven. Dat kan al wel op peuterleeftijd: als je iets niet leuk vindt, kom dan naar papa of mama. Of wil je kind opa of oma geen kusje geven? Dwing 'm niet. Want daarmee geef je het signaal af dat z'n 'onprettige gevoel' er niet toe doet. Laat merken dat je naar je kind luistert: gewoon gedag zeggen of een handje geven, is óók goed. Dat vertrouwen is heel belangrijk voor een kind: zo weet hij dat zijn onprettige gevoel gehoord wordt en télt.' Tot slot: 'Als je als ouder continu leeft met de angst dat er iets vreselijks kan gebeuren, word je zelf gek en je kind ook: gun je kind een onbezorgd leven. En hou hem gewoon goed in de gaten zolang hij niet zelfstandig is.'
Dit artikel is eerder verschenen in Ouders van Nu Magazine – Tekst: Kim Hopmans. Beeld: Shutterstock