Vroeger
Jij was mijn schouder om op te huilen. Een huis om in te schuilen. En nu ben je vertrokken. Voorgoed, ben ik bang. Ik geloof niet dat ik je ooit nog terugzie. Die gedachte maakt me bang, dat mag je best weten. Het gekke is dat ik jou vroeger helemaal niet mocht. Ik wilde niet eens bij jou in de buurt worden gezien. Dus meed ik je als de pest. En mensen die met jou omgingen, daar had ik alleen maar medelijden mee.
Steelse blikken
Toch ben ik van je gaan houden. Ja, ik zeg het gewoon hardop, want het is zo: ik hou van je. Weet je nog, dat prille begin? Hoe we ongemakkelijk om elkaar heen draaiden? Die steelse blikken die we amper durfden te beantwoorden? Hoe we schoorvoetend toenadering zochten? We waren twee egeltjes in het lentegras die elkaar ontzettend leuk vonden, maar door hun eigen stekels werden tegengehouden. Alsof we iets deden wat niet mocht. Stiekem, heimelijk. Gek eigenlijk, dat je eerst een bepaalde gêne moet overwinnen voordat je open en eerlijk voor elkaar uit durft te komen. Maar we vonden elkaar steeds makkelijker. Steeds vaker, ook. Tussen ons ¬groeide een ongelooflijk hechte vertrouwensband. Ik kende geen geheimen voor jou. En jij? Jij was het leeslint van mijn open boek.
Mijn grootste troost
Als ik een rotdag had op het werk of ruzie met Annemarie, was jij er voor me. Niet met -zalvende woorden, juist je zwijgen was mijn grootste troost. Maar ook als het op mijn werk en in mijn relatie helemaal goed ging, stond je schouder aan schouder naast me, alsof je wilde zeggen: 'Lekker bezig, pik. Hou dit vast.' Lang duurden onze ontmoetingen nooit. Een uurtje, hooguit anderhalf en daarna was je alweer vertrokken. Leuke dingen met elkaar doen, dat hadden wij niet nodig. Wij struinden samen geen kroegen of pretparken af en boekten ook geen weekje in de zon. Wij ontmoetten elkaar altijd bij mij thuis. Soms belandden we in bed, maar meestal op de bank. Mijn vrouw zat er vaak naast, bijna vertederd toe te kijken. Meestal deed ze gezellig mee. Want zo gaat het in een goed huwelijk: het is geven en nemen.
Het noodlot
Nu zijn die dagen voorbij. En voelt het alsof iemand de kamers in mijn hart op slot heeft gedraaid. Onze laatste moeilijke momenten met z'n tweetjes zal ik, kán ik, mág ik nooit vergeten. Samen op de bank, startklaar om helemaal in elkaar op te gaan. Hoe laat zal het zijn geweest, een uur of twee in de middag? Toen sloeg het noodlot toe. De babymonitor die aanfloepte. Daarna de ijzige krijs van boven die versterkt uit dat apparaatje dreunde: 'Papa! Ik ben niet moe! Hoef niet slapie te doen!' Daarna heb ik je nooit meer gezien. Nooit meer iets van je gehoord. Al zeker drie weken niet. Over de klap ben ik nog lang niet heen. Of me dat ooit wel gaat lukken? Ik heb er een hard hoofd in. Lief middagdutje, ik mis je zo. Kom alsjeblieft terug.