
Magisch denken
Peuters en kleuters leven in een magische wereld waarin alles kan. Die fantasie kan leuke beelden oproepen, maar ook enge beelden. Hoe ga je als ouder om met angst door magisch denken?
Als kinderen 2 à 3 jaar zijn, kunnen ze ineens bang worden in het donker. Ook loslopende honden, onweer, harde wind, langsscheurende brommers of een ritje in een lift scoren hoog op de lijst van – over het algemeen kortdurende – kinderangsten. Dit omdat het verschijnselen zijn die ze niet begrijpen en die ook nog eens totaal onvoorspelbaar zijn.
Magisch denken
Wat je kind verzint, op televisie ziet of uit een sprookjesboek voorgelezen krijgt is voor hem net zo echt als wat hij om zich heen ziet. Zijn denkvermogen is namelijk nog niet zo ver ontwikkeld dat hij fantasie en werkelijkheid kan scheiden. Ook kan je kind nog niet altijd begrijpen wat er om hem heen gebeurt en hoe dingen werken. Daarvoor gebruikt hij zijn fantasie: je peuter verzint zelf oplossingen en geeft betekenissen aan dingen die hij nog niet snapt, maar legt daarbij vaak verbanden die niet kloppen. Een beroemd voorbeeld is dat je kind bang is om ‘door het badputje weggespoeld te worden’. Want, luidt de kleuterlogica, als er water door het putje wegspoelt kan dat met mij ook gebeuren. Zo kan een klein sneetje in de vinger ook tot grote paniek leiden, omdat ‘ik nu leegloop als een ballon’.
Uitgesproken fantasie
Veel kinderen beschikken over een uitgesproken fantasie en een sterk voorstellingsvermogen. Die fantasie kan leuke beelden oproepen, zoals de goede fee die je kind ‘omtovert tot een mooie prinses’, maar ook enge beelden. De goede fee verandert plotseling in een grote boze heks. In beide gevallen is de heks of fee levensecht voor je kind.
Angsten ten gevolge van deze eigen, levendige fantasie kunnen voorkomen vanaf ongeveer drie jaar. Het hoogtepunt ligt tussen de vier en vijf jaar. Kinderen hebben op die leeftijd al heel wat beelden en herinneringen in hun hersens opgeslagen, die ze kunnen oproepen en waar ze door ‘overspoeld’ kunnen worden. Vanaf zes jaar is het denkvermogen zo ver ontwikkeld dat kinderen onderscheid kunnen maken tussen werkelijkheid en fantasie.
Neem je kind serieus
Door de fantasie van je kind serieus te nemen kun je hem helpen bij zijn angst. Stel, hij zegt dat hij bang is voor krokodillen onder zijn bed. Ontkennen heeft dan geen zin, want voor je kind lígt die krokodil er echt. Je negeert hiermee zijn fantasie en daarmee de angst die dit oproept. Dat op zich kan de angst al erger maken.
Je helpt je kind veel meer door onder het bed te kijken en de krokodil resoluut weg te jagen. Je verplaatst je dus in je kind en helpt hem de angstige situatie op te lossen. Deze methode werkt zodra je kind jou kan uitleggen waar hij bang voor is.
Het is belangrijk dat je niet té ver meegaat in de fantasie van je kind, door bijvoorbeeld te roepen: ‘Oh jeetje, wat een vreselijk enge krokodil!’ Daarmee versterk je de angst. Dan denkt je kind: zie je wel, mama is er ook bang voor. De kunst is om angst klein te houden en niet groter te maken door er te veel aandacht aan te besteden.
Slaaptips
- Laat een lichtje aan in de slaapkamer en/of zet de deur op een kier.
- Laat geen berg kleding of knuffels in het zicht liggen: die vage contouren veranderen in het halfdonker gemakkelijk in monsters.
- Gebruik bij voorkeur geen té druk slaapkamerbehang: je kind kan er ‘enge’ figuren in zien.
- Ga eens in het bed van je kind liggen om te zien wat hij allemaal ziet. Misschien zijn er wel enge schaduwen.
- Geef een ‘beschermknuffel’ meer naar bed.
- Hou je elke avond aan hetzelfde bedritueel.
- Lees voorleesboeken eerst zelf. Dan kun je beoordelen of je kind er al aan toe is.
- Vraag waar je kind over wil dromen. Verzin samen iets leuks en moois.
- Hou toezicht op wat je kind op televisie ziet: indringende en enge beelden ervaart hij als echt.